Onderwijs en gelijke kansen

Onderwijs en gelijke kansen

 

“De sputterende motor alsnog laten aanslaan”

 

Het regulier onderwijs is lange tijd de grote motor geweest voor sociale mobiliteit, maar sinds enkele decennia sputtert die motor. Het aantal volwassen laaggeletterden is toegenomen en veel jongeren halen een lager diploma dan hun talent mogelijk maakt. De ‘schuld’ van die evolutie kan niet eenzijdig in de schoenen van het onderwijs geschoven worden. De individualisering draagt mede verantwoordelijkheid. De oplossing ligt in ieder geval deels in méér buitenschools onderwijs, zoals dat door tal van stichtingen georganiseerd wordt. Zij geven een groeiende groep jongeren en volwassenen alsnog de kans hun talenten te ontplooien.

Tekst: Jeroen Kuypers

Geke van Velzen: “We zien helaas dat het taalniveau waarmee kinderen het onderwijs verlaten daalt. Kinderen die met een taalachterstand aan de basschool beginnen halen die gedurende hun schooltijd niet meer in.”

Geke van Velzen

 

Moedermavo

We mogen dan minder boeken en kranten lezen, de rol van geschreven taal in onze maatschappij wordt alleen maar groter. Wie zijn weg wil vinden op het internet moet bijvoorbeeld in staat zijn de ‘Frequently Asked Questions’ te lezen. Laaggeletterdheid kan ook steeds minder gecamoufleerd worden. “In de jaren vijftig was geschreven taal minder relevant. Een dienstplichtige kon een andere vragen een formulier voor hem in te vullen. Daar kon je nu niet meer mee weg,” zegt Marian Konijn voorzitter van Stichting School’s Cool. Geke van Velzen, directeur van Stichting Lezen en Schrijven, wijst op het enorme belang en succes van vroegere initiatieven als de Moedermavo, die huisvrouwen hielpen alsnog een diploma te halen en hun kans te wagen op de arbeidsmarkt. “Maar de nadruk lag toen meer op sociale mobiliteit dan nu en het taalniveau was hoger. Kinderen hadden, om te beginnen, al een grotere woordenschat als ze naar de lagere school gingen. We zien helaas dat het taalniveau daalt en dat heeft een effect op de onderwijsprestaties. Het algehele niveau daalt maar er zijn ook minder kinderen die excelleren.”

Voorgelezen

Laaggeletterdheid is een probleem voor 2,5 miljoen Nederlanders. Het raakt migranten, maar niet alleen deze nieuwkomers. Het treft ook andere jongeren en ouderen. 1,8 miljoen laaggeletterden zijn onder de vijfenzestig jaar. “Wij hebben een filmpje gemaakt, ‘Het leven van Lisa’, waarin we laten zien hoe laaggeletterdheid ontstaat en welke verregaande gevolgen het heeft,” vervolgt Geke van Velzen. “Lisa wordt thuis niet voorgelezen en zit achter in de klas. Ze gaat werken in de zorg maar kan zich daar niet goed ontplooien omdat ze weinig taalvaardigheid heeft. Als ze in de instelling waar ze in dienst is geacht wordt met een I-pad te gaan werken, bezorgt dat apparaat haar veel stress. Ze krijgt een burn-out en stopt met werken. Uiteindelijk zien we haar thuis, met het kind dat ze heeft gekregen. Het kind wordt op zijn beurt niet voorgelezen en zo zet het probleem zich voort in de volgende generatie.” Laaggeletterdheid is dus een vicieuze cirkel die moet worden doorbroken. Het verbeteren van taalvaardigheid vergroot de kansen om te leren en zichzelf te verbeteren, op de arbeidsmarkt maar ook in het leven zelf.

Marije Adriaansens: “It takes a village to raise a child, luidt een gezegde, maar dat dorp is grotendeels verdwenen. Die rol moet nu in toenemende mate door de school worden vervuld, maar die is daarmee overvraagd.”

Marije Adriaansens

 

Eigen schuld

Simone Swinkels, fondsenwerver en relatiemanager particulieren en vrienden bij de Stichting IMC Weekendschool, wijst op het afnemend respect voor het beroep van docent. “De vroegere minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem, vertelde in een interview hoe zijn vader als docent vroeger veel respect kreeg in de klas en dat het een beroep met hoog aanzien was, dit is in de huidige tijd heel anders.” Marije Adriaansens, directeur van United World Colleges Netherlands, wijst op de individualisering als medeschuldige voor de haperende motor die voor sociale mobiliteit zou moeten zorgen. “Vroeger werden kinderen in een breder verband opgevoed. Er was een heel netwerk om het gezin heen dan steunde en bijsprong. It takes a village to raise a child, luidt een gezegde, maar dat dorp is grotendeels verdwenen. Die rol moet nu in toenemende mate door de school worden vervuld. Waarden, sociale vaardigheden, voor alles doen ouders een beroep op de school, maar die is daarmee natuurlijk overvraagd. Tegelijk met die individualisering zie je een Amerikanisering. Succes en falen worden een kwestie van doorzetten. Hoeveel ‘effort’ heb je er zelf in gestoken? Het is allemaal je eigen schuld als het niet lukt. In cultureel opzicht zijn we misschien al lang niet meer zo verdraagzaam en aardig als we van onszelf denken.”

Taalmaatje

Natuurlijk heeft de politiek oog voor deze problematiek en investeert Den Haag steeds hogere bedragen in het regulier onderwijs. Maar een scheefgroei die geleidelijk is ontstaan, verdwijnt niet van de ene dag op de andere. Het probleem beperkt zich bovendien niet tot de jongeren die nog een arbeidskwalificatie moeten behalen maar strekt zich ook uit tot werkende volwassenen die moeten bijscholen of omscholen. Geke van Velzen wijst erop dat veel leden van haar doelgroep niet makkelijk de stap zullen zetten naar een LOI om zich bij te scholen en de steun van een coach of mentor nodig hebben om opnieuw te gaan leren. “Ik ken een man die jarenlang in een productiebedrijf werkte en die van zijn werkgever de kans kreeg voorman te worden. Hij wilde wel maar als voorman zou hij ook offertes moeten maken en dus schrijven en dat durfde hij niet. Wij hebben hem een taalmaatje gegeven die zijn taalniveau heeft helpen verbeteren en dat gaf hem het benodigde zelfvertrouwen die promotie te accepteren.”

Marian Konijn: ”We mogen niet verwachten dat het regulier onderwijs alle problemen op eigen kracht oplost. Instellingen zoals de onze blijken een belangrijke steun in de rug. Wij doen er toe en zijn niet meer weg te denken.”

Marian Konijn

 

Mentorschap

En daar situeert zich de kracht van deze stichtingen, de weekendscholen en academies die jongeren en volwassenen ondersteunen met gericht onderwijs en mentorschap en hen zo alsnog die kans op ontplooiing bieden. Dat mentorschap staat centraal in de aanpak van School’s Cool. Anderhalf uur per week komt de mentor bij de leerling aan huis om hem bij het verwerken van de leerstof te helpen. Dat gebeurt bijvoorbeeld in het jaar waarin de overgang van primair of basis naar voortgezet onderwijs wordt gemaakt. De resultaten zijn bewezen effectief en dat heeft natuurlijk veel te maken met de specifieke rol van de mentor. Hij of zij - altijd een vrijwilliger - stimuleert de leerling op een manier die de docent vroeger vaker op zich nam maar waar deze door de overbelasting met andere taken veel minder aan toe komt. “Die match tussen mentor en leerling is van groot belang,” legt Marian Konijn uit, een vrouw die zelf veertig jaar in het onderwijs heeft gestaan. “We leveren momenteel zo’n 1700 mentoren op jaarbasis en het aantal stijgt. We zien bijvoorbeeld dat kinderen die ergens in de afgelopen twintig jaar profijt hebben gehad van onze aanpak, jongeren van nu er ook van willen laten profiteren door zich zelf als mentor aan te melden.We mogen niet verwachten dat het regulier onderwijs alle problemen op eigen kracht oplost. Initiatieven of stichtingen zoals de onze blijken een belangrijke steun in de rug voor de onderwijssector. Wij doen er toe en zijn niet meer weg te denken.”

Simone Swinkels: “Dat het thema ongelijke kansen meer aandacht krijgt is positief, maar als we daar concreet iets aan willen doen, moeten we onze capaciteit uitbreiden en ook daar is financiering voor nodig.”

Simone Swinkels

 

Impact

Volgens Simone Swinkels zijn de stichtingen complementair. “Ik zie ons nooit als concurrenten, enkel als collega’s die zich inzetten voor dezelfde doelgroep. Corona heeft ook geholpen om het belang van ons werk beter op het netvlies van overheden en bedrijven te krijgen. Werkgevers zeggen steeds vaker: ‘Gelukkig dat jullie er zijn’. Maar het gaat natuurlijk niet vanzelf. Er is veel geld voor nodig. Toen ik hier kwam werken, had ik jaren aan fondsenwerving gedaan waar ik eigenlijk geen zin meer in had, want alleen maar de geldvraag stellen was niet meer wat ik wilde. Inhoudelijk echt het verschil maken met mooie programma’s maakte het bij Stichting IMC Weekendschool toch weer vanzelfsprekend dat ik terugkeerde als fondsenwerver. Dat het thema ongelijke kansen meer aandacht krijgt is positief, maar als we daar concreet iets aan willen doen, moeten we onze capaciteit uitbreiden en ook daar is financiering voor nodig.” Marije Adriaansens voegt er aan toe dat de extra gelden die de Rijksoverheid ter beschikking stelt de toenemende behoefte aan financiering slechts ten dele kunnen opvangen. “Een probleem daarbij is bijvoorbeeld dat je al na een half jaar een rapportage moet maken over de impact die het geld heeft gehad. Maar in deze vorm van onderwijs kun je na zes maanden onmogelijk al een impact meten. Het is fijn als men ons vanuit Den Haag wil ondersteunen, maar is het werkelijk nodig ons zo sterk onder een vergrootglas te leggen?”

Stevig financieel fundament

Daarom blijft de particuliere donateur broodnodig en is diens rol niet te onderschatten. Veel van die donateurs hebben niet toevallig zelf het voordeel ondervonden van onderwijsondersteuning. Veel oud-leerlingen van United World Colleges hebben niet alleen een Internationaal Baccaleaureaat VWO diploma gehaald (internationale equivalent van het VWO diploma) maar ook kennis gemaakt met jongeren uit andere landen en andere sociale klassen en hun Engels een enorme stimulans gegeven. UWC heeft geholpen hun talenten te ontplooien, hun karakter te ontwikkelen maar ook hun wereldbeeld verbreed, letterlijk en figuurlijk. Omdat ouders financieel bijdragen naar draagkracht wordt extern geworven geld voor beurzen alleen ingezet voor kinderen met beperkte financiële middelen. “Zo is goed internationaal onderwijs volgen en die verhoopte sociale mobiliteit te realiseren voor iedereen mogelijk,” zegt Marije Adriaansens. “Oud leerlingen zijn ook onze beste ambassadeurs en trouwe donateurs. Maar iedereen die een hart heeft voor onderwijs kan zich natuurlijk aangesproken voelen door stichtingen als de onze. Elkedonatie is nodig, want de resultaten van goed onderwijs zie je pas op termijn en om op termijn degelijk onderwijs te kunnen bieden heb je een stabiele organisatie nodig die dus ook een stevig financieel fundament heeft.”